We hebben het geweten, de triptip van tuktukker John! De reis staat gepland voor 13:00 uur en begint met een uur wachten. Om 14 uur stopt er een volgepropte minibus. Dat lukt nooit!!! Maar jawel, met z’n drieën worden we er bij gepropt. Dikke tassen worden onder voeten geschoven, dozen en (rug)zakken wordt op schoten gegooid en de passagiers die nog niet met hun benen in hun nek liggen doen dat nu wel. Zelf lig ik klem tussen mijn buurman, een splinternieuwe mountainbike, 2 grote kartonnen dozen met inhoud en een rugzak. Een been tegen de hoofdsteun van de stoel voor me, het andere tussen wiel en spatbord. Aanvankelijk lukt het niet maar na 4 keer duwen en proppen gaat de schuifdeur dan toch dicht. Fer zit vooraan, tussen chauffeur en bijrijder in, net niet op de versnellingspook en met het hoofd gevaarlijk dicht tegen het plafond aan. We krijgen de slappe lach terwijl we ons mentaal voorbereiden op een rit van ruim vier uur. Na een minuut of twintig stopt de minibus bij een busstation en moeten we godzijdank overstappen op de echte bus. Achterin zijn er nog 2 banken vrij, en we zitten heel comfortabel. Maar dat duurt niet lang… Mijn darmen beginnen te krampen, heel erg te krampen. Ik vreet immodium, knijp, probeer mijn aandacht te richten op het landschap, op de muziek-DVD die vooraan in de bus afgespeeld wordt, knijp, en de kramp krampt door, heel erg door. Het zweet breekt me uit, ik weet niet of het al te laat is…, nog 3,5 uur… Afleiden Tien, niet aan denken… nog 3 uur en 20 minuten… Na een uur stopt de chauffeur bij een eettent met WC ’s en ik weet niet hoe ik er gekomen ben maar ik zit en ik heb het gered! Driewerf hoera!!! Olympisch goud voor mijn sluitspier! Nog een immodium en 2,5 uur later komen we aan in Prom.
Daar staan de motortaxi’s al klaar om ons naar de grens te brengen. We stappen achter op de motor zoals we lopen: kleine rugzak op de buik, grote rugzak op de rug. Wat onmogelijk lijkt blijkt mogelijk en voor een dollar worden we een kilometer verderop letterlijk en figuurlijk afgezet.
De grensovergang is een eitje, en aan de Thailand-kant staan 2 taxichauffeurs die ons voor een astronomisch bedrag naar Trat of Chanterbury (halverwege) willen brengen. We wachten, zoeken, vragen, en inderdaad, de laatste bus vertrekt om 14 uur. Hadden we toch een nachtje in dat guesthouse aan de Cambodjaanse kant moeten blijven… Het wordt donker en we gooien het op een akkoordje met de aardigste taxichauffeur. Het wordt het busstation van Chanterbury. De gedachte is een hotelletje te pakken maar aangezien we daarvoor een taxi naar het centrum moeten nemen wint het idee meteen maar door te reizen naar Trat. Allerlei bedragen vliegen door de lucht totdat er een oud en kalend mannetje met een badge op zijn jasje ons vertelt dat er een songthaew vertrekt als er 7 passagiers zijn. Daar willen we wel op wachten. Wij zijn nummer 4 en 5, het is erg rustig en er rest wat tijd om te eten. Een en ander sluit perfect aan en na een nat uur worden we afgeleverd bij POP guesthouse, een ideetje van de chauffeur.
Onze laatste week willen we doorbrengen op een tropisch eiland. Koh Chang is zo’n eiland, met bovendien een National park en met een jonge toeristische geschiedenis. De veerboot vanuit Trat vertrekt elk uur en zit mutje vol. De Thai hebben een lang weekend en trekken er massaal op uit.
We besluiten naar Bang Bao te gaan, het meest zuidelijke puntje aan de westkant en lekker rustig volgens de Lonely Planet. De rit is zowel prachtig als ontluisterend als ijzingwekkend; de laatste 10 kilometers lijken nog het meest op een achtbaan. Parelwitte stranden en kilometers toerisme (wat kan je veel schade toebrengen in nog geen 10 jaar!). De taxichauffeur rijdt onverantwoord hard en waant zich onkwetsbaar.
We stappen uit in Bang Bao en huren bij Cliff Cottage een hutje voor € 10 per nacht. Zo veel sous hebben we niet eerder betaald voor zo’n basic gebeuren maar we hebben ook niet eerder zo’n fantastisch uitzicht gehad. Het restaurant onder aan de klif heeft ook een uniek uitzicht en bovendien een miniduikzwembad, dus de beslissing om de hele week te blijven is snel gemaakt. We hangen onze enorme klamboe op, doen de luiken open, hangen de fan met een draadje aan de muur, installeren de hangmat tussen 2 bomen en verder doen we niets meer, helemaal niets meer.
Lekker tutten, lekker eten, lekker wandelen door het dorp dat deels op palen staat, slenteren op de pier. Aan de andere kant van het dorp liggen tropische strandjes met heel gezellige barretjes en eettentjes. Ook hier kan je overnachten; het ziet er hartstikke leuk uit. 10 Jaar geleden was Bang Bao nog een vissersdorp, maar ook hier gaat het razendsnel. Bij een superdeluxe bouwproject doen we ons voor als stinkend rijk en krijgen een rondleiding aangeboden. Prachtig uitzicht en westerse prijzen. We stellen vragen over milieu en duurzaamheid en laten ons mailadres achter. Dit wordt zeker te weten niet ons stekkie.
We leren Rob kennen, een Brit die een halve eeuw geleden met zijn vrouw naar Australië verhuist is en tegen zijn pensioen aan zit. We drinken een ijskoude Chang op ‘onze’ klif terwijl de zon ondergaat. Rob is vaker in Thailand geweest en vertelt ons over de enorme vervuiling van het zeewater. Stinkende bruine drab dat de groene algen bedekt, het koraalrif dat nauwelijks nog kleur heeft. Hij vertelt over de Streptomonas Aeruginosa die de Thaise wateren teistert en verantwoordelijk is voor de necrotisering (tot op het bot) van het kleine schaafwondje dat ie op zijn scheenbeen had. Nu pas, 15 maanden later, is de krater zo goed als genezen. Hij vertelt over de Leptospirosis, een killer bacterie die zoetwater onveilig maakt en kayakers en rafters slachtoffert. Over de giftige kwallen die Australische stranden berucht maken en waarvoor ze daarginds om de zoveel meter azijntanks op de stranden gezet hebben. Schijnen hier ook gewoon te zwemmen en te doden. Hij vertelt over zijn brieven naar de Thaise regering over landschapsvervuiling en de rest. Wanneer we laten vallen dat we van plan zijn een motor te huren begint ie over de rijstijl van de taxi ‘s en het andere wegverkeer. Levensgevaarlijk! Especially on foot and on a motorbike; no chance at all! Als ie vraagt of we niet vies zijn van de helmen volgezogen met andermans zweet, vraag ik me af wat het Engelse woord voor smetvrees is.
We huren de motor (met helm) en gaan op verkenning uit. We willen naar de oostkant. Achterop bij Fer in de achtbaan en mijn sluitspier levert weer een topprestatie. En mijn bikkel ook! We rijden langs de veerhavens aan de noordkant. De oostkant heeft geen stranden en is heerlijk rustig. De weg hier is niet bochtig en heerlijk plat. Hier en daar een vissersdorp met restaurant, een hotel of guesthouse, maar vooral veel groen, heel veel groen. Wat een verademing! In Salak Peth bezoeken we een 10 jaar oude tempel die 14.500.000 Baht gekost heeft (een godsvermogen in deze contreien) en op het zuidelijkste puntje eten we bij een Duitser die kamers op palen en zeilboten en catamarans verhuurt. We zoeken vergeefs de ingang naar de mangrovebossen en lopen toch maar niet naar een waterval die droog staat. Voor het donker terug naar Bang Bao, dat is ruim een uur.
Het is onduidelijk wie wat doet en wat is in Cliff Cottage. We zien een stuk of drie blanken en voor de rest heel veel Thai. Brit Sean, de geldschieter, is getrouwd met een mooie Thaise; ze hebben samen 2 kinderen. Dan lopen er nog een kale duikinstructeur-op-leeftijd rond en een Ierse hippie (v) die in het hoogseizoen helpt de business overeind te houden. De rest is allemaal familie, onnoemelijk veel familie; zussen, broers, nichten en neven. In Thailand is bij wet geregeld dat binnen een gemengd huwelijk 51% van alle bezit in Thaise handen moet zijn; loopt een huwelijk stuk en je gaat weg, dan ben je ook weg; de 49% gaat automatisch naar de achterblijver.
In zowel Thailand als Cambodja als Laos horen honden bij het straatbeeld. Je ziet ze overal, in tuinen, op straten, bij hotels en restaurants, zelfs in tempels kom je ze tegen. Ook de straathonden hebben het goed: ze worden niet weggejaagd maar geaaid en gevoerd, er wordt tegen ze gepraat. Ze staan blijkbaar ook niet op het verlanglijstje van de Chinezen en Vietnamezen. We zijn blij verrast; in India of Nepal wil je echt niet reïncarneren als straathond!
De laatste dag gaan we wandelen in het National Park, althans, dat is het plan. We vertrekken vroeg voor ons doen, gewapend met verrekijkers, fototoestel, water en brood. Jeweetmaarnooit; Rob de Australiër is een keer verdwaald en dat was verre van leuk. We lopen de 2 km naar het Ranger office, bezoeken het visitor center en krijgen te horen dat het pad niet ver doorloopt. Enfin, dat menen we te horen want het Engels van de ranger is bar slecht en ons Thais is ook niet zo best. Toch maar ff proberen. We komen niet verder dan de achtertuin. Jammerrrrr! Dan maar richting strand, ook geen straf. We proberen onze activiteit zo lang mogelijk te rekken; we zijn echt toe aan een beetje beweging. Tot we een paradijselijk terrasje onder een palmboom tegenkomen. We vleien ons neer en genieten van een verfrissende kokosnoot. Het is heet en de zon brandt. Vakantiegangers poedelen en spelen en zwemmen in het warme zeewater. Voor ons hoeft het niet meer; het is niet eens verleidelijk. Bedankt Rob!
We ontmoeten Katja, mooi en fris, welbespraakt en populair bij de (vrijgezelle) jongeren in Cliff Cottage. Een Russin van 23 jaar die alle vooroordelen over luidruchtige en onbeschofte Russische vakantiegangers ontkracht. Ze vindt het leuk om Quirkel met ons te spelen en voor we het weten zitten we vast aan spelafspraakjes. Ze is vier maanden op weg en net als ons aan haar laatste week bezig. We boeken samen de minibus naar Bangkok. Katja heeft alvast een waterpistool gekocht voor haar laatste dagen in Bangkok en ze verheugt zicht enorm op het Songkran, het waterfeest waar iedereen het overheeft en dat vijf dagen duurt.