We willen even wat anders. De bergen in, natuur! Hoewel Minca al wel op het lijstje van Tien stond, is het een enkel regeltje in de Lonely Planet dat ons er daadwerkelijk brengt. Want veel meer informatie lijkt er niet te zijn. Na 3 keer kijken vinden we dan toch wat meer. Er worden vogeltours aangeraden! Mooi, dan loopt 10 dus niet voor niets met 3 kilo Colombiaans vogelboek in haar koffer te sjouwen.
Het transport naar Minca gaat met kleinere busjes die vanaf de centrale markt in Santa Marta vertrekken, zo’n tien minuten lopen van Tamarindo, ons hostel. We hebben daar de bagage achterlaten en doen deze trip met kleine rugzakken.
Op het signaal van de chauffeur begint het inladen. Een kleine Colombiaan duikt voor me het busje in en zet zich op de enige plek in de bus waar mijn lange benen passen. Verder achterin is nog genoeg plaats, maar uit ervaring weet ik al: dat wordt oncomfortabel, niet alleen voor mij maar ook voor mijn buren. Gelukkig begrijpt de chauffeur mijn fysiek en wimpelt de jongeman verder naar achteren en mij naar de lange benenplek. De jongeman werkt vriendelijk mee.
Groen, groen, groen. Na de niet erg inspirerende bebouwing van Santa Marta slingert de weg omhoog de bergen in. Minca is een bergdorpje dat op 600 meter hoogte ligt en daardoor 6 graden minder warm is dan aan de kust. De laatste 10 jaar is het bergdorpje populair geworden door de vele mooie watervallen en het prachtige groen. Dagjesmensen komen voor de Pozo Azul (blauw natuurbad bij een kleine waterval) en de Cascadas de Marinka, die je via ‘inheemse’ paadjes kan bereiken. Backpackers blijven er langer, voor de rust, om de omgeving verder te verkennen, vogels te spotten, of voor 4×4-tours verder de bergen in. Veel paden zijn pre-Columbiaans: inheemse stammen leven al eeuwen in de Sierra Nevada en de Wiwa-stam heeft haar leefgebied bij Minca en omgeving. Je herkent deze indígenas aan hun traditionele witte kleding en hun lange haren.
Minca is toeristisch geworden en breidt zich steeds verder uit met hostelletjes, resorts, supermarktjes, souvenirs, inheemse kunst, bakkerijtjes, en tig restaurantjes en snackbars voor elk wat wils. Brommers brengen backpackers naar hun hostel, over gladde stenen en glibberige modderpaden. Er zijn ook buitenlanders die er wonen en/of zaken doen en op die manier bijdragen aan lokale werkgelegenheid. Het Katholieke kerkje met rondom een kleurig speeltuintje is op dit moment in de verbouw.
Wij logeren in Akanoie, een klein hostel een beetje achteraf met een vrij uitzicht over het achterliggende dal. Een grove, ietwat lompe jongeman met een rond hoofd en zwarte haardos is de keuken en het terras aan het dweilen. Hij blijkt de beheerder en nadat hij klaar is, wijst ie ons de kamer en de QR-codes om in te checken en de WIFI. Er is koffie en thee en we kunnen gebruik maken van keuken en koelkast. Dat is wel heel fijn, want yoghurt met cruesli en fruit staat niet vaak op het menu. Het is een bijzondere jongen, niet gewend om te communiceren lijkt wel.
We wandelen terug het dorp in; we moeten echt wat eten. Bij elk winkeltje en hostel staan bordjes met ‘Bird Watching’, maar wij melden ons op advies van de Lonely Planet bij de tours van Jungle Joe, aan de andere kant van het gehucht. Ze doen niet aan inschrijven en vooruitbetalen… “Nee hoor, jullie moeten gewoon zorgen dat je hier morgen voor 6-en staat. Na 6-en, jammer… “
We lopen door naar de waterval. Die vinden we na een klein uur wandelen over een onverharde weg, die we delen met andere wandelaars, motorfietsen en 4×4 ‘s. Het is een mooi bosgebied, heuvelachtig, met hoge bamboestruiken tussen de andere begroeiing. Kleine, rotsachtige paadjes leiden naar de waterval. Daar staan al wat toeristen tot hun knieën in het bruine water hun best te doen om hun fotomoment te pakken bij de waterval die om het hoekje stroomt en met droge voeten net niet te zien is. Wij passen en klimmen het glibberige pad terug om de rivier nog wat te verkennen. Een Colombiaans stelletje wil naar de overkant van de stroom; dat is geen sinecure op die gladde rotsen. Het lukt ze, met natte voeten weliswaar. Zij zijn nog jong! Voor ons geen watercapriolen; te moeilijk, te glad en bovendien veel te koud…
De volgende dag staan we om 05:50 uur in vol vogelornaat bij Jungle Joe. Wandelschoenen, lange broek, shirt met lange mouwen, hoed en verrekijker. Die heeft Toni, onze Venezolaanse gids overigens ook klaarliggen, prima Penta’s, maar wij vinden de onze goed genoeg. Er komen nog een Nederlands en een Zweeds stel en een Duitse vrouw mee vogelen; ze slapen allemaal in de Jungle Joe Lodge. De Nederlanders zijn zeilers die in de marina van Santa Marta liggen en zijn al zo’n 4 jaar onderweg. Ze komen voor de tweede keer, gisteren hebben ze ook een tour met Toni gedaan. Dat belooft! Al keuvelend vertrekken we en Toni betrekt ons steeds met een zeer aanstekelijk enthousiasme bij al zijn waarnemingen. Hij ziet vogels waar wij alleen maar blaadjes zien. Met behulp van een groene laserpen wijst hij ons de richting. Hij maakt gebruik van de Merlin-app en laat ons zien wat we op dat moment in het vizier zouden moeten hebben. Ach ja, die app, die had ik ook al gedownload… Als Tien dat doorkrijgt is ze niet blij. Achteraf hadden we volgens haar kilo’s ‘hardcover’ kunnen thuislaten… Puntje van discussie: een boek en een app zijn toch een heel andere beleving….
De 3 uur durende wandeling levert een mooie lijst op van veel eerste waarnemingen, met de Military Macaws als een van de overvliegende hoogtepunten. Wat een kleurenpracht! Het doet me opeens denken aan mijn vader. Hij rookte shag, zware Brandaris met Rizla+ vloeitjes. Daarin zat een vogelplaatje. De Rizla+ vogelboeken, waar je al die exotische vogelplaatjes kon inplakken, moest je dan wel weer kopen. Ik heb alle vier de delen volgeplakt. Geen idee meer waar ze gebleven zijn, maar het vogelen zat er dus al jong in.
Eric en Karin, de Nederlandse zeilers vertrekken vandaag weer naar Santa Marta. We spreken af elkaar daar nog te zien. We zijn nog lang niet uitgekletst.
Onze beheerder bewoont een van de 5 kamers. “Amigos me llaman Diego” staat er op de deur (vrienden noemen mij Diego). Hij blijkt 2 dagen in de maand vrij te hebben; de vader van de Duitse eigenaar komt hem aflossen. Hij is het gewend om er altijd te moeten zijn zegt ie. Hij komt uit een naburig dorp, weet zich goed te redden, en houdt het hostel en de kamers en beddengoed superschoon. Hij oefent duo-lingo Engels en in een schriftje tekent ie de woorden op, de tong een beetje tussen de lippen geperst. Hij zit ook geregeld met een puzzelboekje op het terras. Hij verveelt zich, zegt ie, maar de spelletjes die wij bij ons hebben kent ie niet. Tien geeft hem cola, verder wil ie niks. Op de een of andere manier vinden we hem aandoenlijk, maar kunnen niet precies zeggen waar dat aan ligt.
We besluiten de dag bij de Libanees. Die kunnen wel wat ondersteuning gebruiken deze dagen (ja, we volgen ook het wereldnieuws). En voor ons even wat afwisseling op het menu.
Ik ga de volgende dag nog een keer vogelen. Tien is wat verkouden en wil uitslapen. Luis, onze gids, heeft een beduidend minder energieke aanpak dan Toni. Desondanks is het wederom een leuke wandeling, met nog weer andere vogels op de lijst.
We zijn nieuwsgierig naar die Jungle Joe lodge. Die ligt wat afgelegen en we lopen door een prachtig stuk bos. We snappen dat het een populaire plek is. Er hangt een relaxte sfeer, met ‘catamaran’-netten waar gasten liggen te slapen of te lezen. Lig je te ontspannen boven een afgrond… Waar je ook staat, prachtig uitzicht is verzekerd. Ze hebben ook ‘feeders’ hangen, voederbakjes met honingwater waar kolibries op af komen nadat ze ’s ochtends vroeg genoeg muggen voor de nodige proteïnen naar binnen hebben gewerkt. Afhankelijk van hun grootte bereiken ze 15 tot 80 slagen per seconde! Daardoor kunnen ze stil in de lucht hangen, recht omhoog of omlaag vliegen en zelfs als enige vogel achteruit vliegen, weten we van Toni.
Kolibries zijn niet perse aardige beestjes: een kolibrie beschouwt zo’n feeder als zijn privé-eigendom en elke ‘indringer’ wordt direct resoluut weggejaagd. Niet aardig, wel duidelijk. Maar als ze zo op een takje zitten te glimmen, dat is elke keer weer speciaal.
In Akanoie maken we kennis met Steve, een Engelsman die al jaren een paar maanden per jaar naar Colombia komt. We krijgen geldtips: verzamel al je bonnetjes en lever ze in Bogota op het vliegveld in. Krijg je belasting terug! Hij heeft nog een tip. Die hebben we inmiddels al uitgetest en blijkt goed te werken: we hebben al zo’n €60 bespaart. Hoe dat dan? Bij een geldopname stelt de flappentapper de vraag om de koers te accepteren. Uiteraard zeg je dan ja, want je wilt je geld in het handje.. Steve heeft bij toeval ontdekt dat als je nee antwoord, de transactie gewoon doorgaat, en dat de uiteindelijke wisselkoers dan veel gunstiger is. Je moet het maar weten…
’s Middags regent het pijpenstelen. Jammer, want het pad naar Pozo Azul is zwaar en gevaarlijk als het nat is… Waarschijnlijk is het water ook bruin i.p.v. blauw, net zoals de waterval. Dan maar wat lezen en spelletjes spelen… Die avond, het miezert nog een beetje, zwerven we wat door het dorp. Onze eetkeuze valt deze keer op salchipapas, de Colombiaanse versie van ons patatje oorlog. Een bodem van patat, gebakken stukjes knakworst erdoorheen, witte kool erbovenop, en strepen mayonaise en ketchup bedolven onder geraspte mozarella. Prima te eten voor een keer, en ’t vult de maag zullen we maar zeggen.
Voor een van de barretjes ontmoeten we Nial [Nei-el], althans we denken dat hij zichzelf zo noemt. Hij is Iers, dronken, en wil graag vertellen dat hij het wel weet daar in Minca. Hij woont er al jaren en heeft er ook een hostel. Nee, hij gaat nóóit meer terug: “over my dead body!”. Ik merk dat ik geen geduld meer heb voor dit soort types. Bovendien kan ik geen chocola maken van zijn Ierse Engels. Tien wel, althans, ze weet heel goed die indruk te wekken. Maar, hij helpt ons nog wel om wat bananen te scoren voor het ontbijt.
De volgende ochtend nemen we afscheid van Diego en lopen naar het busstation. Nial zit weer (of nog?) op hetzelfde stoeltje. Ik zwaai hem gedag, hij lijkt me nog te herkennen…
Terug in Santa Marta gaan we langs bij de marina op zoek naar Eric en Karin en hun Marelief, een Bavaria 40. De steigers zijn beveiligd met een vingerafdruk-systeem. Met de hulp van 2 Nederlandse gezinnen die op een enórme catamaran aan het kaarten zijn, kunnen we door de toegangspoort de steiger op. Er liggen verrassend veel Nederlandse schepen tussen allerlei andere nationaliteiten, zelfs een uit Kampen, onze huidige thuishaven. De Marelief ligt op de kopsteiger, helemaal aan het eind. Het bezoekje gaat niet door, ze zijn niet aan boord… Jammer, want we gaan ze nu niet meer ontmoeten. Morgenvroeg vertrekken we naar Palomino, het alom bekende backpackersplaatsje in La Guajira.